Het loze vissertje

JPGPDF

  • Tekst: Onbekend
  • Muziek: Prudens van Duyse (ca. 1840)

1. Des winters als het regent
dan zijn de paadjes diep, ja diep.
Dan komt dat loze vissertje
al vissen in dat riet, ja riet.

Met zijne rijfstok, met zijne strijkstok,
met zijne lapzak, met zijne knapzak,
met zijne lere, van dirre dom dere,
met zijne lere laarsjes aan,
met zijne lere, van dirre dom dere,
met zijne lere laarsjes aan.

2. Dat loze molenarinnetje
ging in haar deurtje staan, ja staan,
omdat dat aardig vissertje
voorbij haar henen zou gaan, ja gaan.

3. Wat heb ik jou misdreven,
wat heb ik jou misdaan, ja daan;
en dat ik niet met vreden,
voorbij jouw deurtje mag gaan, ja gaan.

4. Gij hebt mij niets misdreven,
gij hebt mij niets misdaan, ja daan;
gij moet mij driemaal zoenen,
eer gij van hier moogt gaan, ja gaan.